0rk.nl
Image default
Rechten

Tweede Kamer stemt in met wet die vergoeding van affectieschade mogelijk maakt

Vandaag heeft de Tweede Kamer unaniem ingestemd met een wet die het mogelijk maakt om affectieschade te vorderen. Door deze wet wordt het voor nabestaanden van slachtoffers die overlijden of ernstig blijvend letsel oplopen door toedoen van een ander mogelijk om een eenmalige uitkering te vorderen van de veroorzaker.

 

Wat is affectieschade?

Onder affectieschade wordt verstaan de immateriële schade (verdriet) dat wordt veroorzaakt door het overlijden of ernstig gewond raken van een naaste ten gevolge van een gedraging waarvoor een ander aansprakelijk is. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het leed dat nabestaanden hebben wanneer een naaste wordt vermoord. Maar ook kan gedacht worden aan het leed van nabestaanden wanneer hun naaste ernstig blijvend letsel wordt toegebracht door bijvoorbeeld een verkeers- of arbeidsongeval.

 

Tot op heden was het nog niet mogelijk om affectieschade te vorderen.1 Dat was een bewuste keuze van de wetgever bij de totstandkoming van het nieuwe Burgerlijk Wetboek. De gedachte hierachter was dat men op die manier onsmakelijke processen wilde voorkomen. Immers, de aangesprokene heeft er belang bij om de kwaliteit van de affectieve relatie in twijfel te trekken. En ook is het maar de vraag hoe je een affectieve relatie in geld kunt waarderen.

 

Nederland en Duitsland zijn de laatste twee landen in Europa waar vergoeding van affectieschade nog niet mogelijk is. In alle andere Europese landen zijn daarvoor wel mogelijkheden.

 

Doel van de wet

Reeds in 2003 is vanuit de Tweede Kamer aangedrongen op een wetswijziging. Dit heeft ook geleid tot een wetsvoorstel. Dat wetsvoorstel is echter in 2010 gesneuveld in de Eerste Kamer. Wegens veranderde maatschappelijke omstandigheden – de maatschappij verwacht dat naast allerlei andere vormen van schade ook affectieschade voor vergoeding in aanmerking komt – is toch weer een nieuw wetsvoorstel ingediend. Dit wetsvoorstel heeft het vandaag – in ieder geval in de Tweede Kamer – wel gehaald.

 

De wet regelt onder andere het volgende:

– in het burgerlijk wetboek wordt een wettelijke grondslag gecreëerd voor toekenning van affectieschade;

– nabestaanden kunnen zich, ook terzake affectieschade en verplaatste schade, voegen in een strafproces als benadeelde partij;

– ook kan aan een veroordeelde in het strafproces de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd ter zake affectieschade. Dit houdt niet alleen in, dat de overheid de schade op de dader zal verhalen en desnoods voorschieten, maar ook dat aan een dader vervangende2 hechtenis opgelegd kan worden indien hij de schade niet vergoed.

 

Uit een onderzoek van de Vrije Universiteit (VU) in opdracht van het Ministerie van Justitie uit 2008 blijkt dat naasten en nabestaanden van een slachtoffer verwachten dat toekenning van affectieschade hen zal helpen bij de verwerking van de gebeurtenis, hoewel geen enkel geldbedrag hun leed geheel zal kunnen wegnemen. Ook wordt een dergelijk recht door naasten en nabestaanden beschouwd als een erkenning van de emotionele gevolgen van de gebeurtenis die zij hebben meegemaakt, een erkenning van de fout door de dader en als het vragen van een opoffering van de verantwoordelijke.

 

De nieuwe wet heeft in de eerste plaats tot doel erkenning te verschaffen. Ook kan aan naasten op deze manier een zekere genoegdoening worden verschaft.

 

De kern van de wet

De kern van de wet komt er op neer dat een vaste groep van naasten recht krijgt op een vaste vergoeding wegens affectieschade. De hoogte van die maatregel wordt vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur, zodat indexering en wijziging van de bedragen snel geregeld kan worden.

De wet tracht zoveel mogelijk te voorkomen dat er langdurige, pijnlijke, discussies ontstaan over de intensiteit van leed. Uit onderzoek blijkt dat in België – waar affectieschade wel voor vergoeding in aanmerking komt – nabestaanden het als zeer onaangenaam hebben ervaren om over de hoogte van de vergoeding te moeten discussiëren.

 

Kring van personen die recht hebben op affectieschade

In artikel 6:107, tweede lid, BW (in geval van ernstig blijvend letsel) en artikel 6:108, vierde lid, BW (in geval van overlijden) staat de kring van personen die recht hebben op affectieschade. Het gaat om:

– a. echtgenoot of geregistreerd partner (mits ten tijde van de gebeurtenis niet van tafel en bed gescheiden);

– b. de levensgezel waarmee een duurzame gemeenschappelijke huishouding wordt gevoerd ten tijde van de gebeurtenis;

– c. ouders;

– d. kinderen (anders dan in het eerste wetsvoorstel wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen minder- en meerderjarige kinderen);

– e. degene die duurzaam in gezinsverband de zorg heeft voor de gekwetste (hierbij moet bijvoorbeeld aan stief- of pleegouders worden gedacht);

– f. degene voor wie de gekwetste duurzaam in gezinsverband de zorg heeft (hierbij moet gedacht worden aan inwonende stief- of pleegkinderen);

– g. een andere persoon die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij als naaste moet worden aangemerkt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan broers/zussen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren, maar ook aan personen met een duurzame LAT-relatie. Of iemand onder deze categorie valt is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een hechte, affectieve, relatie dient te worden aangetoond. Van belang zijn de intensiteit, aard en duur van de relatie.

 

De hoogte van de bedragen

De voorgestelde bedragen zijn als volgt:

 

categorie a

Ernstig en blijvend letsel: € 15.000

Overlijden: € 17.500

Ernstig en blijvend letsel door een misdrijf: € 17.500

Overlijden door een misdrijf: € 20.000

 

 

categorie b

Ernstig en blijvend letsel: € 15.000

Overlijden: € 17.500

Ernstig en blijvend letsel door een misdrijf: € 17.500

Overlijden door een misdrijf: € 20.000

 

 

categorie c, d (minderjarige en thuiswonende kinderen en ouders)

Ernstig en blijvend letsel: € 15.000

Overlijden: € 17.500

Ernstig en blijvend letsel door een misdrijf: € 17.500

Overlijden door een misdrijf: € 20.000

 

categorie c, d (thuiswonende kinderen en ouders)

Ernstig en blijvend letsel: € 15.000

Overlijden: € 17.500

Ernstig en blijvend letsel door een misdrijf: € 17.500

Overlijden door een misdrijf: € 20.000

 

categorie e, f (pleegkinderen en -ouders)

Ernstig en blijvend letsel: € 15.000

Overlijden: € 17.500

Ernstig en blijvend letsel door een misdrijf: € 17.500

Overlijden door een misdrijf: € 20.000

 

categorie c, d (niet thuiswonende kinderen en ouders)

Ernstig en blijvend letsel: € 12.5000

Overlijden: € 15.000

Ernstig en blijvend letsel door een misdrijf: € 15.000

Overlijden door een misdrijf: € 17.500

 

categorie e, f (zorg in gezinsverband3)

Ernstig en blijvend letsel: € 12.5000

Overlijden: € 15.000

Ernstig en blijvend letsel door een misdrijf: € 15.000

Overlijden door een misdrijf: € 17.500

 

categorie g

Ernstig en blijvend letsel: € 12.5000

Overlijden: € 15.000

Ernstig en blijvend letsel door een misdrijf: € 15.000

Overlijden door een misdrijf: € 17.500

 

Bij de beantwoording van vragen vanuit de Kamer heeft de minister nogmaals aangegeven dat er geen ruimte is om hogere vergoedingen toe te kennen, juist om te voorkomen dat daarover processen worden gevoerd. Wel is het mogelijk om een lagere vergoeding toe te kennen. Volgens artikel 6:107, vijfde lid, BW (in geval van ernstig en blijvend letsel) resp. artikel 6:108, vijfde lid, BW (in geval van overlijden, thans nog het derde lid) kan de aangesprokene hetzelfde verweer voeren dat hem jegens de gekwetste ten dienste zou hebben gestaan. Hier kan bijvoorbeeld gedacht worden aan eigen schuld van de gekwetste zelf of proportionele aansprakelijkheid. Mocht daar sprake van zijn dan kan de rechter het toe te wijzen bedrag matigen. Uit de beantwoording door de minister van vragen vanuit de Kamer blijkt dat slechts bij uitzondering sprake zal zijn van een verlaging van het toe te wijzen bedrag.

 

In de praktijk kan het voorkomen dat een naaste een vergoeding ontvangt, omdat het slachtoffer ernstig blijvend letsel heeft opgelopen. Wanneer het slachtoffer later alsnog overlijdt, dan heeft de naaste niet ook nog eens recht op een volledige vergoeding wegens overlijden (artikel 6:108, zesde lid, BW). Slechts het verschil tussen het toe te kennen bedrag bij overlijden en het toe te kennen bedrag bij ernstig en blijvend letsel dient te worden bijgepast.

 

In welke gevallen?

Affectieschade kan aan naasten van een slachtoffer worden toegekend in geval van

– ernstig en blijvend letsel bij het slachtoffer (artikel 6:107, eerste lid onder b, BW);

– overlijden van het slachtoffer (artikel 6:108, derde lid, BW).

 

Indien het slachtoffer is overleden zal daarover geen discussie zijn. Wel zal er discussie zijn over de vraag of, indien het slachtoffer gewond is geraakt, er sprake is van ernstig en blijvendletsel.

Van ernstig letsel is sprake bij een functiestoornis van 70% of hoger. Functiestoornissen worden in de praktijk vastgesteld aan de hand van de AMA-guides. Overigens is het percentage niet doorslaggevend. De invloed die het letsel op het leven van de gekwetste en zijn naasten heeft is ook van belang. Ook is denkbaar dat er letsel zal zijn waarbij de ernst van het letsel beperkt is, maar waarbij er wel sprake is van een zodanig verlies of ernstige verstoring van de mogelijkheid van wezenlijk persoonlijk contact tussen het slachtoffer en diens naasten dat er toch sprake is van ernstig letsel. Te denken valt aan ernstige karakter- en gedragsveranderingen, het algeheel verlies van het vermogen tot spreken, ernstige afasie, ernstige aantastingen van de geheugenfunctie en ernstig of algeheel functieverlies van zintuigen. Letsels waaraan in dit verband tevens kan worden gedacht, betreffen letsels die leiden tot het verlies of een ernstige verstoring van de mogelijkheid om lichamelijk contact te hebben, zoals derdegraads brandwonden over een groot deel van het lichaamsoppervlak of ernstige verlittekening van grote delen van in dit verband belangrijke delen van het lichaam, zoals het gelaat en de hals. Ten slotte zijn gevallen denkbaar waarin het slachtoffer door het gebeuren volledig of nagenoeg volledig afhankelijk wordt van zodanig intensieve hulp en zorg dat de mogelijkheid van het onderhouden van een privéleven ernstig wordt verstoord.

Ook ernstig, medisch objectiveerbaar, psychisch letsel kan als ernstig letsel worden beschouwd. Naast de ernst en blijvendheid van het psychische letsel is ook de invloed daarvan op het leven van de gekwetste en de naaste van zwaarwegend belang, bij de vraag of de naaste aanspraak heeft op affectieschade

 

Van blijvend letsel is sprake wanneer het vooruitzicht ontbreekt dat de letselgevolgen na verloop van tijd verminderen, althans in die mate dat het letsel niet meer als ernstig valt aan te merken. Of letsel blijvend is zal niet altijd direct duidelijk zijn. Soms zal slechts pas uit de inschatting van een deskundige blijken of letsel blijvend is.

De minister heeft er voorts bewust voor gekozen om niet ook in geval van langdurig letsel een wettelijke grondslag te scheppen voor vergoeding van affectieschade, omdat de term langdurigheid vatbaar is voor discussie. Bovendien zijn de gevolgen voor het leven van naasten van een slachtoffer met blijvend ernstig letsel groter dan in het geval van langdurig ernstig letsel.

 

De minister laat het bewust aan de praktijk en de rechter om invulling te geven aan het begrip “ernstig en blijvend letsel”. Het derde lid van artikel 6:107 BW laat echter de mogelijkheid om in de toekomst middels een algemene maatregel van bestuur het begrip “ernstig en blijven letsel” nader te preciseren.

 

Strafproces

Behalve het Burgerlijk Wetboek wordt ook het Wetboek van Strafvordering (Sv) aangepast. In artikel 51f, tweede lid, Sv wordt geregeld dat zowel affectieschade als verplaatste schade in een strafproces op de dader kan worden verhaald.

In strafzaken kunnen slechts vorderingen worden toegewezen die geen onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Een vordering moet dus eenvoudig van aard zijn. Ook mag in een strafproces een naaste geen getuigen of deskundigen aanbrengen om zijn vordering te onderbouwen. Ik vraag me dan ook af of strafrechters vaak een vordering wegens affectieschade zullen kunnen toewijzen. In geval van overlijden zal al snel duidelijk zijn dat aan de voorwaarden is voldaan, maar in geval van ernstig en blijvend letsel zal veel discussie kunnen ontstaan over de vraag of het letsel ernstig en blijvend is. Ook kan discussie ontstaan over de vraag of er sprake is van causaal verband tussen de gebeurtenis en het letsel. In geval van discussie zal een vordering al snel niet-ontvankelijk verklaard worden, waardoor naasten toch nog een waarschijnlijk langdurig en pijnlijk traject via de civiele rechter moeten bewandelen om een vergoeding te krijgen. Hoewel in zaken tot € 25.000 bijstand van een advocaat niet verplicht is zullen nabestaanden in geval van discussie over de ernst en blijvendheid van het letsel ook genoodzaakt zijn om zich door een advocaat te laten bijstaan. Dit brengt dan mogelijk ook nog eens (hoge) kosten met zich mee.

 

Ook wordt mogelijk gemaakt dat de schadevergoedingsmaatregel van toepassing is op affectieschade. Hierdoor zal de Staat, wanneer in een strafzaak een vergoeding is toegewezen, de incasso van die vergoeding bij de dader op zich nemen en, zo nodig, voorschieten. Ook zal de dader, wanneer hij niet betaalt, vervangende4 hechtenis moeten ondergaan.

 

Ook de Wet schadefonds geweldsmisdrijven wordt aangepast. Artikel 4, eerste lid, van die wet maakt het mogelijk voor nabestaanden van slachtoffers van opzettelijke misdrijven om een uitkering wegens affectieschade te krijgen uit het Schadefonds geweldsmisdrijven. Met de nieuwe wet wordt het ook mogelijk voor naasten om in geval van ernstig en blijvend letsel bij het slachtoffer een uitkering wegens affectieschade te krijgen uit het fonds.

 

Zedenzaken

Bij de parlementaire behandeling heeft het CDA gevraagd of de wet ook van toepassing is op zedenzaken. Hierbij doelde het CDA onder andere op de Amsterdamse zedenzaak waarbij vele jonge kinderen zijn misbruikt.

De minister heeft aangegeven dat de wet ook van toepassing is op zedenzaken, maar de eerlijkheid gebiedt daarbij te zeggen dat in zedenzaken niet snel sprake zal zijn van ernstig en blijvend letsel.

 

Overgangsrecht

Krachtens artikel 68a van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek, gelezen in verband met artikel 69, onder d, van die wet, zal het recht op vergoeding van affectieschade niet door het enkele in werking treden van het voorstel ontstaan, indien alle feiten die de wet daarvoor vereist, reeds voordien waren voltooid. Dit zal voor gevallen van letsel in de praktijk betekenen dat het voorstel slechts gevolgen zal meebrengen ten aanzien van schadeveroorzakende gebeurtenissen die plaatsvinden na inwerkingtreding van het voorstel.

 

VOETNOTEN

1Uitzondering hierop is artikel 4, eerste lid, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven. Dit artikel maakt het mogelijk voor nabestaanden van slachtoffers van opzettelijke misdrijven om een uitkering wegens affectieschade te krijgen uit het Schadefonds geweldsmisdrijven.

2De term vervangende hechtenis is niet helemaal juist, omdat na het ondergaan van hechtenis de verplichting tot betaling van schade blijft bestaan.

3De Tweede Kamer heeft eveneens een motie aangenomen om dit bedrag gelijk te stellen aan de categorie c en d (thuiswonende kinderen en ouders).

4De term vervangende hechtenis is niet helemaal juist, omdat na het ondergaan van hechtenis de verplichting tot betaling van schade blijft bestaan.